Maaibeheer

Het maaien van kruidige grasvegetatie volgens Mekelogisch Beheer

Doel van maaien in het algemeen

Door een grassige of kruidige vegetatie te maaien kan voorkomen worden dat deze zich ontwikkelt tot bos. Natuurbeheer in Nederland is er vaak op gericht een bepaald ontwikkelingsstadium zo lang mogelijk te handhaven. Door het gemaaide gewas af te voeren worden voedingsstoffen en mineralen afgevoerd. Wanneer het maaisel niet afgevoerd wordt, worden planten die zich onder het maaisel bevinden verstikt en ontstaat een vervilte laag van deels verteerd gewas.

Het afvoeren van het gemaaide gewas en de dieren die er in zitten gaat vergroting van het voedsel dat planten uit de bodem kunnen halen, verrijking, tegen. Een ander, onderschat, effect is dat er veel meer licht op de bodem komt. Dit biedt kiemplanten een grotere kans zich succesvol te ontwikkelen.

 

Hier leest u een deel van de ideeën achter het ecologisch gefaseerd maaibeheer dat wij met Mekelogisch Beheer al jaren uitvoeren. Een uitgebreide versie kunt u downloaden.

 

 

 

Natuur in balans met Mekelogisch Beheer

met een goede planvorming en ecologisch maaibeheer.

Kruidige vegetatie
Kruidige vegetatie
wanneer maaien
Wanneer maaien
Div vegetatie maaien
Div vegetatie maaien
ook delen van de nat-droog gradiënt maaien
Ook delen van de nat-droog gradiënt maaien
Afvoer van gras en maaiselhopen
Afvoer van gras en maaiselhopen
Soortenkennis van de maaier
Soortenkennis van de maaier
sinusbeheer
Sinusbeheer
insporen
Insporen
Maaien

Wanneer een wat hogere vegetatie gemaaid wordt, wordt deze biotoop ingrijpend veranderd. Wanneer je er van uitgaat dat in een kruidige vegetatie voedsel en gebruikers op elkaar afgestemd zijn, maakt het voor sommige soorten niet veel uit dat allerlei dieren met het maaien afgevoerd worden. Ze zijn door vernietiging van hun leefomgeving toch ten dode opgeschreven. Toch hebben de plantensoorten die beschadigd worden en diersoorten die gedood worden uiteindelijk baat bij het maaien omdat de biotoop die deze soorten nodig hebben op deze manier behouden blijft. In het bos, dat zou ontstaan wanneer niet gemaaid wordt, kunnen deze soorten niet leven. Voorwaarde is wel dat er flinke delen van de vegetatie ongemoeid blijven.
Lees meer in ons artikel 'Kleinschalig maaibeheer maakt grasland soortenrijker', geschreven voor het themanummer van Hymenoptera, een sectie van de Nederlandse Entomologische Vereniging. Dat themanummer gaat over 'Bijen in de stad' en kwam uit in mei 2021. 

Wanneer maaien

Om voedingsstoffen af te voeren moet gemaaid worden wanneer deze in de bovengrondse delen van de plant zitten. Om de flora en faunaontwikkeling optimaal te laten anticiperen op het beheer moet op vaste momenten worden gemaaid. Vaak worden vaste maaidata gehanteerd. Dat kan beter. Door de ontwikkeling van planten te laten bepalen wanneer gemaaid wordt, maai je ook zo goed mogelijk jaarlijks in hetzelfde ontwikkelingsstadium van insecten. In een droog en koud voorjaar kan de ontwikkeling van planten 4 weken achter lopen op die in een warm en vochtig voorjaar. Globaal kan je wel stellen dat begin mei, eind juli en in oktober gemaaid moet worden. Per terrein moet bepaald worden dat er bijvoorbeeld gemaaid wordt wanneer bijvoorbeeld bijna alle brem bloeit, bijna al het zaad uit de ratelaar is of als alle knoopkruid bloeit.

Hoe vaak maaien

Drie keer per jaar maaien in het groeiseizoen is een goed uitgangspunt. Dit geeft behoorlijk wat structuurvariatie gedurende het jaar, regelmatig fris en mals gewas, bloeispreiding en een aardige arbeidsspreiding.

Hoeveel maaien

Door te maaien maak je veel stuk. Door kleinschalig te maaien en veel ongemoeid te laten zijn er ook veel plekken waar de soorten die in het terrein zitten niet kapot gemaakt worden. Er moet echt niet meer dan 60% gemaaid worden per maaibeurt. Het is goed om de voorjaars- en zomerbeurt minder te maaien en in het najaar juist een groter oppervlak. Dus 50%, 20% en 50%.

Waar maaien

Het is vooral goed om te maaien waar de vorige keer niet gemaaid is. Voor een zo groot mogelijke structuur variatie is het echter goed om ook te maaien waar dat jaar al eerder gemaaid is. In een terrein waar 5 keer per jaar gemaaid wordt kan op een stukje dat elke keer gemaaid wordt een mooi veldje met madeliefjes, gewone ereprijs en klavers ontstaan waar merels en zanglijsters goed kunnen foerageren. Dat is een heel goede variatie maar geeft niet heel veel zeldzaamheden en moet dus niet veel oppervlak innemen. Het is daarentegen heel belangrijk delen te laten overstaan.

Het is zaak te maaien waar gewerkt wordt. Door te rijden door vegetatie die niet gemaaid is maak je veel kapot/ dood zonder dat het systeem er baat bij heeft. Wanneer voorzien kan worden dat ergens gereden gaat worden, bijvoorbeeld omdat dat een handige route is om het gewas af te voeren, moet daar bij het maaien al rekening mee gehouden worden. Denk er daarbij wel aan dat je het percentage te maaien oppervlak niet overschrijdt en maai niet te veel stukken heel vaak, plan je maairoutes slim.

Wat maaien

De delen die gemaaid worden moeten vooral soorten bevatten die veel aanwezig zijn en soorten waarvan verwacht kan worden dat ze dominant worden. Soorten die moeten afnemen moeten gemaaid worden voor de zaadzetting. Soorten waarvan toename gewenst is moeten zoveel mogelijk hun zaad kunnen laten afrijpen voor ze gemaaid worden.

In alle vegetatietypen maaien

In elk vegetatie type zitten soorten die structuurvariatie nodig hebben. Juist in monocultures is het goed om een paar keer te maaien ook al is het een monocultuur van ratelaar en orchideeën. Uiteindelijk moet een kleinschalige lappendeken ontstaan van delen die 1, 2 of 3 keer geleden gemaaid zijn. Dan zijn er veel grenzen en overgangen. Juist hier profiteren veel soorten van.

Maaien in alle terreintypen

In veel terreinen zijn gradiënten aanwezig. Overgangen van droog naar nat, hoog naar laag, schaduwrijk naar zonnig. Dit uit zich niet altijd in een ander vegetatie type maar kan wel een andere fauna opleveren. Door delen van alle terreintypen te maaien fasciliteer je zo veel mogelijk soorten. Na het maaien dient er een lappendeken te zijn van ongemaaide en gemaaide delen die beide voorkomen in alle aanwezige terreindelen.

Wanneer afvoeren

Maaien en enige dagen laten liggen heeft vooral ten doel zaad van gewenste soorten na te laten rijpen in het afgemaaide gewas. Dan moet dat zaad er wel zijn. Bij een maaibeurt in de winter of  begin mei is er nauwelijks dergelijk zaad. De omstandigheden moeten ook wel dusdanig zijn dat zaad afrijpt. Dat wil zeggen dat het goed drogend weer is en dat het gewas onder droge omstandigheden, dus niet vochtig van de dauw, wordt opgeruimd Het een paar dagen laten liggen van maaisel heeft ook nadelen. Per saldo is het heel vaak beter om gewas direct na het maaien af te voeren.

Afvoer van gras en maaiselhopen

Het gewas dat vrij komt bij het maaien kan in veel terreinen een goede functie krijgen. Door het op verschillende plekken te concentreren ontstaan hier andere milieus dan in de rest van het terrein. Over het algemeen is het goed voor de biodiversiteit om verschillen te vergroten. Locaties die al voedselrijk zijn, zoals bosjes, lenen zich vaak goed om maaisel te deponeren. Het verdient aanbeveling om een groot deel van de hopen steeds weer te gebruiken.

Exoten maaien

In Nederland komen nogal wat invasieve plantensoorten voor. Sommigen, zoals Reuzebalsemien, zijn met een intensief maaibeheer in toom te houden of zelfs uit te roeien. Anderen zoals Japanse duizendknoop worden door maaien gestimuleerd zich uit te breiden. Veel van deze plantensoorten kunnen zich goed vegetatief vermeerderen. Hier moet zeer deskundig mee worden omgegaan.

Soortenkennis van de maaier

De maaier heeft nooit genoeg kennis van aanwezige planten en diersoorten. Hoe meer kennis hoe beter ingespeeld kan worden op behoeften, ingeschat kan worden wat het effect van het maaien op de soort is. Ook al heeft een maaier geringe soortenkennis, door alle andere adviezen uit dit stuk op te volgen wordt het beheer al een stuk beter dan dat het nu in de meeste natuurterreinen is.

Bij de laatste maaibeurt is het van belang om zoveel mogelijk bloeiende planten te laten staan. Met name klavers. Er zijn bijen, vooral hommels, die laat in het jaar nog vliegen. Voor dit vliegen hebben ze energie nodig. Die halen ze van planten die dan nog bloeien. Niet van honing o.i.d.

Sinus beheer

Bij Sinus maaien wordt in een terrein eerst een slingerend patroon gemaaid. Vervolgens wordt alles binnen dit patroon gemaaid. Bij een volgende maaibeurt wordt onafhankelijk van het patroon van de vorige maaibeurt een slingerend patroon gemaaid waarna weer alles binnen dit maaipad gemaaid wordt. Het geeft structuur verschillen, delen die 1 keer , 2 keer of vaker gemaaid worden in een jaar. Het geeft vrij veel randen en dus overgangen. Best aardig. Er wordt echter geen rekening gehouden met aanwezige gradiënten, er wordt geen rekening gehouden met bloeiende planten of aanwezige fauna. De patronen zijn veel minder kleinschalig dan bij de maaivorm die boven dit hoofdstuk beschreven is. Daardoor zijn er veel minder grenzen en overgangen. Natuurlijk is binnen het Sinusbeheer rekening te houden met maaien en overlaten staan van gewasdelen in alle gradiënten. Natuurlijk kan je bij Sinusbeheer rekening houden met bloeiende planten en aanwezige fauna. Wanneer je dat doet ontstaat een lappendeken aan gemaaide en ongemaaide delen. Er is dan geen maaipad meer waarbinnen alles gemaaid wordt. Er is dan geen sprake meer van Sinusbeheer.

Wintermaaien

Met de hogere temperaturen in de winter wordt ook het groeiseizoen langer. Met name grassen profiteren hiervan. Kruiden hebben echter last van een dichte grasmat wanneer ze in het voorjaar uit botten. Met name wanneer ze als kiemplant door de grasmat heen moeten breken. Een maaibeurt eind februari / begin maart kan uitkomst bieden. Het is daarbij wel belangrijk dat er gemaaid wordt op plekken die in de laatste maaibeurt ook gemaaid zijn. Anders is de verstoring voor de in winterrust zijnde fauna te groot.

Insporen

Wanneer de ondergrond zacht is kunnen machines duidelijke afdrukken achter laten ofwel sporen vormen. Insporen zorgt voor bodemverdichting. Dit is zeer nadelig voor het bodemleven en vaak ook voor de aanwezige vegetatie en het vervolg werk. Wanneer de omstandigheden zo zijn dat er met het gangbare materieel grote kans is op insporen, dan is het verstandig om met materieel te werken dat niet inspoort of er moet helemaal niet gemaaid worden.

Typen maaimachines

De bosmaaier heeft een zeer geringe werkbreedte. Hierdoor kan er nauwkeurig gemaaid worden. Doordat een draad of mes het gewas rondslingert en verkleint is zorgvuldig opruimen echter lastig.

 

De 1-assige trekker is uitermate geschikt voor kleinschalig maaien. Er wordt met een lage snelheid gemaaid, de bestuurder loopt dicht bij de vegetatie en kan goed zien wat hij maait. De machine kan ook onder water werken. De afstand van de motor tot de bodem bepaalt de diepte waar nog gemaaid kan worden. Dit kan vaak tot 30 cm onder water.

 

De trommelmaaier en cyclomaaier kunnen aan een trekker gekoppeld worden. De bestuurder zit in een cabine, enkel meters van de vegetatie af. Er kan met 20 km per uur gemaaid worden. Vaak wordt het gemaaide gewas met een opraapwagen weggehaald. Bij het maken van maaipatronen moet goed rekening gehouden worden met de draaicirkel van deze apparatuur omdat voorkomen moet worden dat door ongemaaid gewas gereden wordt. Dit alles heeft tot gevolg dat er grootschalig gewerkt moet worden.

 

De klepelmaaier is een werktuig dat aan een trekker gekoppeld wordt. Door een horizontale trommel met daaraan haken snel rond te laten draaien worden de plantendelen afgeslagen en verkleind. Het is een soort gehakt molen die over het terrein gaat. Afvoeren van het gewas is erg moeilijk tenzij hij wordt ingezet in een maaizuig combinatie. Klepelen en laten liggen geeft vaak verruiging. soorten als fluitenkruid, distel, brandnetel en braam profiteren hiervan. Er ontstaat een laag organisch materiaal op de bodem waar amfibieën zich vaak prettig voelen net als allerlei insecten, slakken en regenwormen. Prima voer voor muizen en egels.